Uitgewerkt voorbeeld van de wijze waarop een getal dat via het gehoor wordt waargenomen door de hoorder kan worden gedecodeerd.
Merk op dat er enige vrijheid bestaat: {veertien, veertig} kunnen als zodanig worden opgenomen in het lexicon, tesamen met een regel wanneer deze woorden te gebruiken. Ze kunnen ook alleen in de regel-component zitten als een regel die formuleert: viertien→veertien; viertig→veertig. Die regels moeten dan wel een codeer- en een decodeervariant hebben. Later in dit stuk ga ik hier nog op in.Kortheidshalve zal ik bovenstaande woorden aanduiden als "lexicale elementen" ofwel LE's. Samenstellingen van LE's zal ik aanduiden met "lexicale constructen" oftewel LC's. Als het niet uitmaakt voor de regel of het een LE of een LC is, gebruik ik de notatie L*. De regels zijn tijd-specifiek, d.w.z. dat de volgorde van de L* van belang is. Tussen twee opeenvolgende (zonodig samengestelde) elementen zijn maar twee relaties mogelijk: vooruit en achteruit. Onder "vooruit" versta ik dat het 1ste element iets verandert aan de betekenis van het 2de element. De technische term is "specifier". Binnen deze tekst noteer ik een specifier met een voorwaartse pijl →. Daarbij wordt het LC dat wordt gespecificeert tussen ronde haken gezet: LE → (LC).
Binnen de contekst van dit stukje hebben de termen alleen betrekking op het lexicon van telwoorden als boven gegeven. In een later stadium kan het gebruik hiervan worden uitgebreid naar andere delen van het lexicon.De hoorder begint direct met decoderen zodra het woord begint - hij weet niet wanneer het woord afgelopen zal zijn.
Bert's werk